Gebruik van Onemap Beheer

Samenvatting

Dit onderdeel geeft een overzicht van hoe je Onemap Beheer gebruikt voor het samenstellen van een kaart, het configureren van de kaartpresentatie en het instellen van de toegankelijkheid van de kaart (autorisatie). De beschikbaarheid van een kaart wordt in Onemap geregeld via omgevingen en gebruikersgroepen, waarbij zowel kaarten en gebruikersgroepen in een bepaalde omgeving zitten. Alleen als een gebruikersgroep in dezelfde omgeving zit als een kaart, is die kaart voor deze groep toegankelijk.  

De inhoud van een kaart bestaat in principe uit een verzameling kaartlagen die afkomstig zijn uit een of meer kaartservices. De lagen zijn apart te configureren. Met de laaginstellingen bepaal je hoe de laag weergegeven wordt (stijl) en welke informatie je over de laag kunt opvragen (feature-info). Door de kaart te configureren bepaal je het verspreidingsgebied van de kaart (extent), de layout van de kaart (header, footer en zijbalken), de volgorde en indeling van de lagen (laaghiërarchie) en de functionaliteit of informatie die voor de kaart in de viewer beschikbaar is. 

In grote lijnen bestaat de werkwijze voor het samenstellen en toegankelijk maken van een kaart uit de volgende stappen: 1) aanmaken omgevingen, gebruikersgroepen en gebruikers (menu Beheer), 2) toevoegen van kaartservices en het toevoegen en configureren van kaartlagen (menu Bibliotheken) en 3) toevoegen, configureren en publiceren van kaarten (menu Kaarten).

Overzicht

Error rendering macro 'excerpt-include' : User 'null' does not have permission to view the page 'Onemap'.
 Onemap Beheer gebruik je ook om de autorisatie van de kaarten te regelen zodat de kaarten alleen voor de juiste personen te zien zijn en voor het publiceren van de kaarten op het internet zodat iedereen die de kaarten mág zien ze ook daadwerkelijk kán zien.

Een kaart biedt ruimtelijke informatie over een bepaald gebied van het aardoppervlak. Elke kaart heeft daarom een verspreidingsgebied (/wiki/spaces/HandleidingWGP5/pages/584810506) en een kaartprojectie. In Onemap bestaat een kaart in essentie uit een verzameling kaartlagen die alle ruimtelijke informatie leveren en die afkomstig zijn uit een of meer ruimtelijke databronnen (/wiki/spaces/HandleidingWGP5/pages/547487784). In de configuratie van de kaart bepaal je de opeenvolging en de hiërarchische structuur van de kaartlagen, zodat de lagen op de goede manier in de kaart worden weergegeven. Je kunt ook aangeven welke functies er aanwezig moeten zijn om de kaart te raadplegen, te bevragen of eventueel te bewerken en welke kaartattributen, zoals schaalbalk en noordpijl, er op de kaart moeten worden getoond. Onemap slaat alle instellingen en componenten van de kaart in een database op en na het opslaan (publiceren) ervan is de kaart door iedereen met voldoende rechten in een kaartviewer te raadplegen.

In Onemap is de autorisatie van de kaarten gebaseerd op gebruikersgroepen en omgevingen. Een gebruiker zit in een of meer gebruikersgroepen en een gebruikersgroep is gekoppeld aan een of meer omgevingen. Via een groep hoort een gebruiker dus bij een aantal omgevingen. De gebruikers hebben in de viewer in principe toegang tot alle kaarten en kaartonderdelen die behoren tot de omgevingen van hun gebruikersgroepen. Kaartlagen zijn onafhankelijk van de kaart geautoriseerd, zodat je de lagen in verschillende kaarten kunt gebruiken. Je kunt per kaartlaag aangeven aan welke omgeving de laag is gekoppeld en welke gebruikersgroepen van die omgeving de laag mogen zien of bewerken.

Voor kaartbeheerders zijn er aparte gebruikersgroepen beschikbaar. De leden van zo'n 'beheergroep' hebben het recht om de gebruikers en de kaarten in de omgevingen van de groep te beheren (in Onemap Beheer). Afgezien van de beperkte rechten van een groep, zijn er gebruikers die alles in Onemap kunnen zien en beheren. Deze supergebruikers bezitten de rol Super Admin (ROLE_SUPER_ADMIN). 


Werkwijze

In de volgende stappen kun je, in grote lijnen, een kaart samenstellen, de autorisatie ervan regelen en de kaart publiceren. Voor de details word je naar de onderdelen verwezen die het onderwerp uitgebreider beschrijven.

  1. Maak eerst een of meer omgevingen aan. De kaartlagen waaruit een kaart is samengesteld, de bronnen van de kaartlagen (kaartservices), en de kaart zelf zijn gekoppeld aan een omgeving. De beschikbaarheid van een omgeving is dus in Onemap een eerste vereiste.

    Omgevingen (workspaces) zijn verzamelingen bronnen (kaartservices), kaartlagen en kaarten waarin gebruikersgroepen onafhankelijk van elkaar kunnen werken. Voor elke gebruikersgroep is aangegeven of die groep wel of niet toegang heeft tot een omgeving. Kaarten in een omgeving waarvan de optie Publiek is ingeschakeld, zijn in de kaartviewer toegankelijk voor alle gebruikers, ongeacht de groep waartoe ze behoren. Dus ook voor onaangemelde gebruikers. Een niet-publieke omgeving is alleen toegankelijk voor de gebruikers van groepen die aan deze omgeving gekoppeld zijn. 

    Voor meer informatie zie onderdeel Omgevingen - archief.

    Mocht je met meerdere omgevingen willen werken, bepaal dan eerst goed welke omgevingen je ter beschikking wilt stellen aan welke gebruikers. Op basis van een algemeen 'toegankelijkheidsplan' kun je vervolgens besluiten welke omgevingen en welke gebruikersgroepen je nodig hebt.

  2. Maak vervolgens de gebruikersgroepen aan en koppel ze aan één of meer omgevingen. Voor het aanmaken van de kaartservices heb je geen gebruikersgroepen nodig, maar voor het toevoegen van gebruikers en kaartlagen zijn ze essentieel. Voor een kaartlaag wordt per gebruikersgroep (die is gekoppeld aan de laagomgeving) aangegeven welke groep de laag in de kaartviewer mag zien en welke groep de laag eventueel mag bewerken. Een gebruiker is bij één of meer gebruikersgroepen ingedeeld. Sommige groepen zijn bedoeld voor beheerders en de gebruikers in zo'n groep hebben het recht om de objecten in de omgevingen van de groep te beheren. Zie onderdeel Groepen - archief.

  3. Maak alle gebruikers aan. Een gebruiker kan ingedeeld zijn bij een aantal groepen (1 of meer). Sommige groepen zijn voor beheerders bedoeld. Zie onderdeel Gebruikers - archief.

  4. Voeg kaartservices (bronnen) aan een of meer omgevingen toe. Let daarbij op in welke omgevingen je de services wilt gebruiken. Kaartservices zijn webservices die je gebruikt om de gegevens van kaartlagen op te vragen en met die kaartlagen in Onemap een themakaart samen te stellen. Je gebruikt pagina Kaartservices om de kaartservices van Onemap te beheren. Voor meer informatie zie onderdeel Kaartservices.

  5. Voeg kaartlagen uit de kaartservices toe, koppel de lagen aan een omgeving van de kaartservice en configureer de lagen. Voor meer informatie zie onderdeel Kaartlagen.

    De configuratie van een laag omvat de volgende aspecten:
    1. Vul eventueel naderhand de niet-verplichte algemene instellingen in zoals een zichtbaarheidsrange of het maximum aantal weergegeven objecten van de laag (features). De titel en de kaartservice van de laag zijn naderhand niet te veranderen. Indien de laag in een kaart wordt gebruikt, is de omgeving van de laag ook niet te wijzigen.

    2. Definieer de weergavestijl van de laag.
    3. Bepaal welke informatie je van de kaartobjecten in de laag kunt opvragen (feature-info) en in welke vorm deze informatie wordt gepresenteerd.
    4. Bepaal welke gebruikersgroepen de lagen in de kaartviewer mogen zien en welke groepen ze mogen bewerken (laaginstelling Rechten). Je kunt daarbij kiezen uit de gebruikersgroepen die gekoppeld zijn aan de omgeving van de laag. 
    5. Vul de metadata van de laag in.
    6. Configureer de geavanceerde laaginstellingen, zoals de licenties die voor de laag van toepassing zijn.

  6. Voeg een kaart aan een van de beschikbare omgevingen toe en configureer de kaart. Voor meer informatie zie onderdeel Kaarten.

    De configuratie van de kaart omvat de volgende aspecten:
    1. Bij het toevoegen van de kaart dien je de kaart een titel te geven, een extent (verspreidingsgebied) te definiëren en een omgeving te selecteren. Let daarbij op dat de lagen die je aan de kaart wilt toevoegen in deze omgeving beschikbaar zijn. Je kunt daarnaast nog een aantal optionele eigenschappen van de kaart instellen. 
    2. Voeg kaartlagen aan de kaart toe en configureer de lagen in de gewenste lagenhiërarchie  (een boomstructuur van laaggroepen en lagen waarin de volgorde en de groepering van de lagen wordt vastgelegd).
    3. Bepaal hoe de kaart in de kaartviewer wordt gepresenteerd door de header, de footer en de zijbalken te configureren. De header bevat knoppen en de menuopties voor allerlei kaarttransacties, zoals zoomen, kaart verschuiven en informatie opvragen. Op de zijbalken bevinden zich panelen met de aanwezige kaartlagen, de legenda en de feature-info. Het kaartlagenpaneel toont de opeenvolging en de zichtbaarheid van de lagen.
    4. Controleer bij Rechten of de gewenste gebruikersgroepen de lagen van de kaart kunnen zien. 

  7. Publiceer de kaart. 

Locatie van pagina


 

Metadata


Datum

 


Door
Status

INITIËEL

Release

5.0


Nieuwland Geo-Informatie ©