Dit onderdeel beschrijft het wijzigen van kaartlagen aan de hand van een voorbeeld. In dit voorbeeld voegen we eerst een punt-object aan een laag toe. Vervolgens verplaatsen we het object, vullen we de gegevens ervan in en slaan we de wijzigingen in de laag op. Ten slotte verwijderen we het object.
OpmerkingOmdat het in het voorbeeld om een puntgeometrie gaat, kun je de vorm van de geometrie niet wijzigen. Het wijzigen van een geometrie met de knop Wijzig geometrie gebeurt op dezelfde manier als bij het schetsen van een tekening op de kaart. Zie onderdeel 'Tekenen op de kaart (Schetsen)' voor een beschrijving. Bij het wijzigen of toevoegen van een geometrie kunnen de objecten van de zichtbare kaartlagen magnetisch zijn. Dat wil zeggen dat wanneer je er in de buurt komt de muisaanwijzer er auto ma tisch naar toe springt. Als je daar last van hebt, kun je voordat je begint met het wijzigen of toevoegen van een geometrie de zichtbaarheid van de betreffende laag uitzetten.
Je kunt een feature op de volgende manier toevoegen, verplaatsen, bewerken en weer verwijderen:
- Zorg dat op de kaart de laag waarvan je de features wilt bewerken zichtbaar is.
- Open werkbalk Bewerken.
- Selecteer hier uit de keuzelijst de kaartlaag waarvan je features wilt bewerken. De lijst bevat alleen de lagen die je kunt bewerken. Nadat de laag is geselecteerd is dit de huidige bewerklaag.
De knoppen op de werkbalk worden geactiveerd na de selectie van de laag (de bewerklaag). Ze zijn nu niet meer uitgegrijsd.
De eerste twee knoppen (links) gebruik je om features te selecteren of te deselecteren, de overige knoppen gebruik je om features te bewerken, toe te voegen of te verwijderen. Na het selecteren van een laag kan WGP alle geometrieknoppen (punt, lijn of vlak) activeren, maar een laag zal meestal niet alle geometrietypen kunnen bevatten. Zie voor een beschrijving van de knoppen onderdeel 'Werkbalk Bewerken'.
Opmerking WGP maakt de bewerklaag automatisch zichtbaar zodra je die in werkbalk Bewerken selecteert. Wanneer je de zichtbaarheid van de bewerklaag uitschakelt (bijvoorbeeld in paneel Kaartlagen) dan zijn alle bewerkknoppen ook uitgeschakeld (uitgegrijsd). Wanneer je de zichtbaarheid van de laag daarna weer aanzet, zijn deze knoppen weer beschikbaar. De selectieknoppen blijven steeds te gebruiken. In sommige kaarten zullen alleen de knoppen voor het betreffende geometrietype van de laag geactiveerd zijn. In een puntenlaag zal bijvoorbeeld alleen de knop Lijn tekenen beschikbaar zijn en in een vlakkenlaag alleen de knop Vlak tekenen.
Het groene vinkje rechts op de balk geeft aan dat er geen wijzigingen in de laag zijn die moeten worden opgeslagen. Wanneer er geen groen vinkje maar een gevarendriehoek staat, zijn er wel wijzigingen in de laag die opgeslagen moeten worden. Als het opslaan mislukt, verschijnt er een foutmelding met een aanduiding van wat er mis is gegaan en verandert de gevarendriehoek in een rood kruis.
- Druk op de knop Punt tekenen.
Naast de muisaanwijzer verschijnt een punt-symbool (klein open cirkeltje):
Opmerking Gebruik de knoppen Lijn tekenen of Vlak tekenen voor het toevoegen van een lijn of vlak (zie voor het gebruik ervan de knoppen Lijn schetsen en Vlak schetsen in onderdeel Tekenen op de kaart): Na het tekenen van een zelfdoorsnijdend vlak verschijnt er een foutmelding. Je krijgt daarna de gelegenheid de fouten in het vlak (de zelfdoorsnijdingen) te herstellen.
- Klik op de kaart waar je het nieuwe punt-object van de laag wilt toevoegen. Een nieuw punt-object van de laag wordt op de kaart gezet en er verschijnt een formuliervenster met de gegevens (attributen) van het object, bijvoorbeeld het volgende venster Klanten:
Wanneer je nu meteen op Opslaan drukt, zul je merken dat dat niet lukt. Het invullen van de naam van de klant is verplicht. Het venster laat dit zien door het verplichte veld rood te markeren:
- Vul de naam van de klant in en sla de gegevens van het object op (knop Opslaan in het formuliervenster).
Na het invullen van het verplichte veld lukt het wel om de gegevens op te slaan. Het formuliervenster verdwijnt, het object staat op de kaart en de wijzigingen in de kaartlaag worden op de kaartserver opgeslagen. Tijdens het opslaan van de wijzigingen toont WGP aan de rechterkant van de bewerkbalk het volgende synchronisatie-symbool:
- Verplaats het object en sla deze wijziging weer op. Dat gaat als volgt:
- Klik op de knop Wijzig geometrie.
-
- Klik op het object, houd de muisknop ingedrukt en versleep het object naar een andere locatie:
In de werkbalk Bewerken verandert het groene vinkje in een gevarendriehoek om aan te geven dat deze laatste wijziging in de kaartlaag nog niet is opgeslagen.
OpmerkingZie onderdeel 'Tekenen op de kaart' voor een beschrijving van het wijzigen van lijn- of vlakgeometrieën.
-
- Druk op de knop Sla wijzigingen op in kaartlaag.
De gevarendriehoek verandert weer in een groen vinkje, omdat nu wel alle wijzigingen in de kaartlaag zijn opgeslagen. Ze worden direct op de kaartserver (of databaseserver) opgeslagen.
- In de voorafgaande stappen zijn alleen de verplichte gegevens van het nieuwe object ingevuld. De gegevens kunnen nu in het formuliervenster op de volgende wijze verder worden aangevuld:
- Klik op de knop Wijzig attributen:
-
- Klik op het nieuwe object dat je hebt toegevoegd. Het formuliervenster met de gegevens (attributen) van het nieuwe object verschijnt.
- Vul de overige velden van het formuliervenster in. De invoer kan per veld verschillen (zie onderdeel 'Invoervelden').
- Klik Opslaan in het formuliervenster. De wijzigingen in het formulier worden meteen ook op de kaartserver opgeslagen.