Dit onderdeel beschrijft hoe je de kaarten voor WebGIS App het best kunt inrichten:
- Verander nooit de themakaart nadat hij is gepubliceerd en in het veld wordt gebruikt. Verander vooral de database met de kaartgegevens en de gekoppelde bewerkbare kaartlagen niet meer. Dit leidt tot fouten bij de synchronisatie tussen de app en de kaartserver en tot gegevensverlies.
- Zorg bij het beschikbaar stellen van een WGP-server dat er voor alle gebruikers van de WebGIS App minimaal één kaart beschikbaar is. Het overschakelen naar een kaartloze server geeft namelijk problemen.
- Gebruik in het adres van de WGP-server geen redirects van http naar https. Deze werken namelijk niet. De gebruiker van de WebGIS App moet in dat geval direct het https-adres invullen.
- Houd de kaart eenvoudig.
- Gebruik alleen vectorlagen (WFS-lagen) die afkomstig zijn van een GeoServer-kaartserver. De app gebruikt voor deze lagen namelijk GeoServer-specifieke eigenschappen en ondersteunt bij het ophalen van de laaggegevens alleen het 'outputformaat'
JSON
. Gebruik zoveel mogelijk WFS-lagen en zo min mogelijk WMS-lagen. Dit bevordert de snelheid waarmee de kaarten worden opgebouwd en dus ook de gebruikerservaring.
Note De performance van WFS-lagen ten opzichte van WMS-lagen is voor de WebGIS App precies omgekeerd als voor de WGP Viewer (of widget). In de app presteren de WFS-lagen veel beter en lagen tot 50.000 features kunnen zonder enig probleem lokaal worden opgeslagen in het cachegeheugen van het mobiele toestel, zolang de features niet al te ingewikkelde geometrieën bezitten. Hanteer als vuistregel voor een kaartlaag een maximum grootte van 10 MB.
- Maak indien nodig verschillende themakaarten voor de WebGIS App en de WGP Viewer en optimaliseer naar toepassing (zie vorige opmerking).
Maak het maximum extent van een themakaart zo ruim mogelijk om te voorkomen dat een gebruiker bij het navigeren tegen de rand van de kaart aanbotst.
Note Vooral wanneer je je ver buiten het kerngebied van de kaart bevindt en de knop gebruikt waarmee je inzoomt op je huidige GPS-locatie, kan een klein extent verwarrend werken: de kaart zoomt dan niet in op je GPS-positie maar naar de rand van het extent.
- Zorg dat de achtergrondlagen van OpenStreetMap, indien die gewenst zijn, als ZIP-bestand op de server staan, zodat ze als offline-lagen in de app beschikbaar komen. Hiervoor moet je voor het gewenste gebied de OpenStreetMap-lagen bij Nieuwland aanvragen. Zie ook Toevoegen van offline achtergrondlagen. Het gebruik van deze offline-kaartlagen is voor de app echter niet vereist.
- Gebruik in mutatieformulieren zoveel mogelijk standaardwaarden en voorgedefinieerde domeinwaarden.
- Gebruik voor de lagen met detailinformatie een zichtbaarheidsrange. Een werkbare zichtbaarheidsrange hangt erg af van de informatiedichtheid van de kaartlaag. Welke range er praktisch is in het gebruik, kun je het beste eerst uitproberen.
- Gebruik niet al te lange laagnamen. Met lange laagnamen werkt namelijk de 'lagenboom' (hiërarchische lagenstructuur) in het paneel
Kaartlagen
niet meer correct. - Zorg dat voor de bewerkbare features van een vectorlaag een sequence (serial id) als primaire sleutel (primary key) geconfigureerd is. Dit is vereist om nieuwe features te kunnen toevoegen. Door een sequence te gebruiken wordt er voor de nieuwe features automatisch een unieke sleutel aangemaakt.
- Gebruik geen vectorlagen met geometrietype MULTIPOINT, MULTILINESTRING of MULTIPOLYGON. Dit kan problemen geven.
...
Page Properties | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||||
Wijzigingen:
|
...